dinsdag 28 juni 2016

De bij


In de gîte van Maja en Jo in La Chaume, een gehuchtje op drie kilometer afstand van Cussy-en-Morvan, vliegt een dikke bij naar binnen. Wanhopig slaat hij met zijn vleugels tegen een van de hoge dakramen waar vele vliegen, wespen en bijen vóór hem ook geen uitgang maar de dood vonden. Bijen denken niet genoeg na. Het gezoem en geklapwiek van zijn voorgangers maakte me de afgelopen dagen niet onrustig. Zielig vond ik het wel, al die insecten die onder mijn ogen uitgeput naar beneden vielen. Ik zou de deur dicht kunnen doen maar het is zomer en dan ben je blij dat de deur open kan. Zéker na een extreem regenachtig voorjaar.


  Op deze vroege vrijdagmorgen verdraag ik het geluid met moeite of deze bij produceert meer lawaai dan zijn voorgangers en daarom valt het me meer op. Ik weet het niet. Het maakt me bang. Vandaag ben ik die bij, nu nog niet maar straks, gekluisterd aan de gekleurde zakjes van mijn tweede chemokuur in die grote glazen kooi van mijn kamer, op de ‘Hospitalisation de jour’ de derde etage van het William Morey ziekenhuis in Chalon-sur-Saône. Je zult mij daar niet tegen de ramen zien slaan, wegrennen of horen gillen. Ik wéét ook dat mensen in ziekenhuizen over het algemeen eerder het leven vinden dan de dood. Maar ik zou het wel heel graag willen. Vluchten. Rennen. Schreeuwen. Me uit het keurslijf van deze behandeling wurmen, verder leven zonder borstkanker, zonder dat er iets moet en mét haar. Ik zou willen dat de dingen weer zijn zoals ze waren. Meer niet.

  De bij is - terwijl ik dit typ – nog steeds in hevig verzet tegen de – in zijn ogen – opsluiting. Het kost hem al zijn energie. Als hij na zou denken, zich berusten in zijn lot, dan zou hij lager vliegen, het open raam vinden en rustig naar buiten zweven, terug de wijde wereld in, waar de bloemen en andere bijtjes op hem wachten.




In mij staat er naast de angst altijd een raampje open, ook al is het soms op een kier. Verbeelding is een uitgang. Ondanks dat ik na de tweede kuur opnieuw geveld ben door intense vermoeidheid, mijn geest beneveld is geraakt en mijn aderen gevoelsmatig uitpuilen van het toegediende gif, ergens is er altijd een gaatje waar ik door naar buiten kijk. Dat doorkijkje heb ik vooral gevonden door een roman te leren schrijven. Ik kon het al, schrijven, maar niet in een structuur, met personages die zich ontwikkelen, met een begin en een einde en vele keuzes om te maken. Ik wist niet dat je als romanschrijver vooral moet kunnen lezen. Keer op keer je eigen werk doorlezen, veranderen, bijstellen, zinnen anders opschrijven en het allerbelangrijkste: je verplaatsen in de lezer in plaats van alleen maar in je eigen (vaak simplistische) gedachtegangen ronddwalen. Geen werk heb ik vaker gelezen dan mijn eigen roman en ik lees snel en veel. Een boeiend proces is voorbij.

  Want vandaag, 28 juni 2016, heb ik mijn debuut Stille taal gepubliceerd op het platform van Brave New Books. Over een aantal dagen kan het besteld worden, de mensen van BNB lezen natuurlijk eerst zelf de nieuw gepubliceerde boeken. Ik hoop dat andere mensen het vanaf 1 juli 2016 kunnen bestellen, dat is een mooie datum, vlak voor de zomervakantie. Op de omslag staat een ISBN nummer, het ontwerp is ongeveer wat ik bedacht had en de inhoud klopt naar mijn idee. Ruim twee jaar werk ligt voor me...

  Het eerste exemplaar heb ik weggegeven aan een speciaal iemand: mijn oudste zus Marike heeft het fictieve verhaal over twee zussen verbonden door Stille taal gekregen. Zij had nog geen proefversie gelezen en is erg nieuwsgierig. Dat is leuk. De publicatie van Stille taal maakt dat in mij de ramen, deuren én luiken wagenwijd openstaan naar de buitenwereld en ik wens dat mijn debuut toekomstige lezers net zo zal verrijken als het schrijven mij gedaan heeft. Nu kan ik er niets meer aan doen behalve zwaaien en zeggen: Dag Stille taal, daar ga je...

woensdag 15 juni 2016

Chez Sas


De tuin van de pastorie staat vol wilde bloemen. Vooral klaprozen, kletsnat van de regen die vannacht weer gevallen is en de tere blaadjes aan elkaar plakt. De zwarte harten kijken me radeloos aan. Vliegen en wespen roven het zaad. Ik voel me bijna schuldig maar ik kan er ook niks aan doen, het leven kent niet altijd genade. Zelfs niet in en om de Franse Pastorie in Cussy-en-Morvan… Of toch? De mussen bekvechten luidruchtig in de mooie meiboom voor het balkon. De mist trekt op om wat zon door te laten, waterig brengt ze een belofte voor me mee en ik luister.



De Franse Pastorie van Gonny Kruisdijk is een prachtig huis doordrongen van pastorale sfeer op een fijne plek midden in het dorp en het dorpsleven. De beelden van mijn leven in Frankrijk zagen er echter anders uit, die speelden zich niet af midden in een dorp, maar aan de rand van een dorpje op het eind van een doodlopend weggetje. Daar waar de stilte je overweldigt zodra je je deur opendoet, zonder dat er auto’s rijden of mensen je kunnen zien. Toch ben ik hier terechtgekomen en tot op de dag van vandaag ben ik daar dankbaar voor. 

  Afgelopen winter in Nederland dacht ik vaak aan Frankrijk. Terwijl de nieuwbouw achter de Heggerank uit de grond werd gestampt groeide mijn verlangen naar rust. Ik kreeg vaak een klein wit huisje voor ogen, een tuintje eromheen, ver uitzicht op de heuvels en de lucht. Het lag aan het eind van een weggetje dat verdwijnt in de natuur.



Iedereen weet inmiddels dat mijn Franse start er anders uitziet dan verwacht. C’est la vie. Ik wil niet afwachten tot mijn borstkanker volledig behandeld is om te gaan doen waar ik voor gekomen ben: schrijven en Franse les geven aan de Nederlanders en Engelsen die in de Morvan leven. Mijn roman Stille taal is onderweg naar de wereld, ik hoop een dezer dagen het startschot te geven zodat iedereen die het wil lezen, het zelf kan bestellen. Ondertussen werk ik weer elke dag aan La vie en rose of de keerzijde van het bestaan.


  Het is altijd leuk om te denken dat dingen zo moeten zijn als ze zijn. Ik riep zelf regelmatig: ‘Ja natuurlijk gebeurt dit of dat. Dat moet zo zijn!’ Maar nu weet ik het niet meer. Mijn borstkanker kent geen reden anders dan dat ik meer op mijn lichaam en mijn gezondheid kan letten dan ik vroeger deed. Wellicht is dat de winst. Maar de behandeling maakt me moe, mijn conditie gaat rap achteruit en ik word week door de afbreuk van mijn gezonde cellen. Nog een week voor mijn haar uitvalt, ik heb vijf chemokuren voor de boeg. Is daar een goede reden voor?

  Tijdens mijn korte periode in de pastorie heb ik veel fijne, lieve mensen ontmoet. Ze verrijken mijn leven en… hebben me op het spoor gezet dat leidt naar dat kleine, witte huisje waar ik van droomde. Ik ga er binnenkort wonen, aan de rand van Cussy-en-Morvan, dichtbij die lieve mensen die ik ontmoet heb, aan het eind van een weggetje dat verdwijnt in de natuur. Omdat ik het gedroomd heb en het ergens al wist. Daarom.

woensdag 8 juni 2016

De vijver


Een visser zit langs de kant van de grote vijver achter het ziekenhuis naar zijn hengel te staren. Een rustpunt in het groen. Na alle regen van de afgelopen weken is de aarde verzadigd en de lente verdronken voor het zomer werd. 
  De jonge man staat op en loopt naar de andere kant van het grijsgroene water. Vanaf daar gooit hij zijn vislijn ver het water in, alsof het midden van de plas vanaf deze kant beter te bereiken is. Het is zinloos wat hij doet, de afstand is gelijk als vanaf de andere kant en alleen de waterkringen dijen uit vanaf de dobber.  

  Ik hoop dat de vloeistoffen die uit de zakjes in mijn aderen druppelen wél zin hebben. Het is de dag van mijn eerste chemokuur en er zullen er vijf volgen, om de drie weken een. De verpleegsters hebben me goed geïnformeerd over de bijwerkingen. Die zijn niet misselijk. De oncoloog is een jonge knappe vrouw die elke keer dat ik haar spreek een andere student in haar kielzog heeft lopen. Ze is zakelijk en oogt alsof ze alles onder controle heeft. Dat kan ik alleen maar hopen…

  De visser draait een shagje, de hengel bungelt nonchalant onder zijn arm. Er lopen honden los rondom de vijver. Hij negeert ze als ze hem willen besnuffelen. Ineens mis ik mijn honden, dat gebeurt altijd als ik andere honden zie. Ik was naar Frankrijk gekomen om te genieten van iets nieuws, van de lente, van de Franse zon en de prachtige natuur in de Morvan. In plaats daarvan ben ik in een medisch circus terechtgekomen waarvan de uitslag onbekend is en het einde nog lang niet in zicht, als dat er al is.

  De impact van de borstkanker op mijn leven zal met de tijd duidelijker worden. Het gevoel volgt langzamer dan de feiten, dat is normaal. Vlak voor ik vanmorgen met de taxi naar Chalon-sur-Saône vertrok, vond ik mijn poes Zidane dood in het atelier. Ze was in haar slaap overleden en misschien ziek zonder dat ik het wist. Ik had nooit iets bijzonders aan haar gemerkt en nu is ze er niet meer.






Zidane 8 mei 2006 – 3 juni 2016



De zusters komen die middag zeker zes zakken vloeistof vervangen. In allerlei kleuren, van knalrood tot hemelsblauw. Ik grap dat ik nog zal ontploffen met zoveel vocht in korte tijd in mijn lijf maar ze verzekeren me dat ik het gewoon uit zal plassen. Het spul doet me nog weinig, het ingebouwde kastje op mijn borst is waar het infuus aan vastzit en ook dat voel ik gelukkig niet. Later op weg naar huis als de taxi anderhalf uur lang scherpe bochten maakt, zal de grote misselijkheid beginnen, het zwart voor mijn ogen komen en ik zal flauwvallen om in de dagen daarna niets waard te zijn en alleen maar te slapen.

  Ze zeggen in het ziekenhuis dat je tijdens de zware en lange chemobehandeling zoveel mogelijk door moet gaan met je leven. Dat klinkt goed maar ik had hier in Frankrijk nog geen leven opgebouwd. De hondjes, de poezen en ik, we waren Cussy-en-Morvan en de omgeving aan het ontdekken en hadden pas onze intrek genomen in de Franse Pastorie. Ik zou Franse les gaan geven, verder werken aan La vie en rose of de keerzijde van het bestaan en genieten van ‘mijn Franse lente’ maar nu ben ik ziek.

  Langs de waterkant staat nog steeds de visser. Ik denk niet dat hij vandaag iets zal vangen. De vissen houden zich gedeisd. Zijn dobber beweegt nauwelijks, toch heeft de beweging zijn werk gedaan. De waterkringen zijn op het oppervlak en vooral daaronder van groot naar klein uitgedijd. Zonder te klagen.


woensdag 1 juni 2016

Aardbeien

De aardbeien komen koud uit de koelkast, de kroontjes zitten er nog aan. Ik zou ze thuis eerst op kamertemperatuur brengen of indien mogelijk een half uurtje in de zon leggen, zodat de zoete smaak goed tot zijn recht komt. Helaas ben ik niet thuis. Ik lig op de tweede verdieping van het Centre Hospitalier William Morey in Chalon-sur-Saône, Bourgondië, Frankrijk. De afdeling heet Gynaecologie Obstétrique en ik hoef niet te bevallen maar word hopelijk uiteindelijk verlost van de twee tumoren in mijn rechterborst. William Morey was een arts in de negentiende eeuw die ondanks dat hij een besmettelijke ziekte opliep, door bleef gaan met het helpen van zijn patiënten.

Mijn kamer bevindt zich aan de achterkant van dit grote moderne ziekenhuis. Ik kijk uit over flatgebouwen, het treinstation, een technische hogeschool en een grote parkeerplaats waar ambulances en ziekenbezoek af en aan rijden. Op het dak landt een aantal keren per dag met hels kabaal de traumahelikopter die me letterlijk doet schudden in mijn kleine Franse bed waar ik zonder verlengstuk niet in pas. Als het pauze is op de hogeschool staat er om het hoekje van het schoolplein een jongen met een meisje te zoenen, ik vermoed in de veronderstelling dat niemand ze ziet. Ik geniet ervan, net als van die ene merel die niet opgeeft en boven alle stadsgeluiden uit hard blijft zingen. Poëzie is overal.

De dag van mijn eerste operatie zijn er nog steeds stakingen tegen de nieuwe Franse Arbowet. Normaal gesproken doet ziekenhuispersoneel niet mee, begreep ik. Toch heb ik twee uur in dunne operatiekleding op een koude gang moeten wachten tot er voldoende personeel was in de operatiekamer om de operatie uit te voeren. Een deel van de anesthesisten staakte. De volgende dag in de taxi op weg naar een ander ziekenhuis voor een scintigrafie vertelde de taxichauffeur dat hij zelfs patiënten die ook geopereerd zouden worden, onverrichter zake terug naar huis heeft gebracht. Ik had geluk 'urgent' te zijn.



William Morey


De operatie verliep medisch gezien prima. Ik paste bij het ontwaken niet in het bed, had het stervenskoud en een vreselijke dorst maar het implantaat voor de chemotherapie was goed geplaatst (boven mijn linkerborst) en onder mijn rechteroksel is mijn Poortwachtersklier verwijderd voor nader onderzoek. Emotioneel wist ik echter niet wat me overkwam... Nooit eerder was ik in zo'n afhankelijke situatie geweest, met slangetjes die uit mijn lichaam kwamen en pijn bij elke beweging. De paniek sloeg vooral 's nachts toe en alarmeerde iedereen, van arts tot psycholoog, van verpleging tot mijzelf en de mensen om mij heen.

Ondanks dat ik door mijn gevoelige tanden niet van koude dingen houd, ontdeed ik die avond geduldig alle aardbeien van hun kroontje en at ze met smaak op. Verpleegster Corine verraste me ermee voor ze naar huis ging: 'Quoi qu'il arrive Madame Kruize, il ne faut jamais baisser les bras!' Ik kon niet anders dan huilen maar door mijn tranen heen heb ik haar beloofd mijn schouders niet te zullen laten hangen, wat er ook gebeurt. Nu ik weer thuis in de Franse Pastorie ben weet ik niet of me dat een volgende keer lukt, de schrik zit er goed in. Wat ik echter wél weet is dat er in het leven altijd mensen zijn die op het juiste moment troost bieden en het William Moreyziekenhuis zijn inspirerende naam recht doen. Dat is op zijn minst het vertrouwen waard.